Vlaanderen scoort internationaal nog altijd goed voor wiskunde en toont de ambitie om het in de toekomst goed te blijven doen. Om de vinger aan de pols te houden heeft Vlaanderen de KU Leuven gevraagd een peiling te houden bij leerlingen van de derde graad van het secundair onderwijs. De peiling werd in mei 2014 uitgevoerd bij meer dan 5600 leerlingen in een 120-tal secundaire scholen. Een grote groep leerlingen behaalt op het einde van het secundair onderwijs de minimumdoelstellingen voor het vak wiskunde. Maar er is een te grote groep die dat niet doet. Jongens doen het doorgaans beter dan meisjes. Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits laat de resultaten van de peiling verder analyseren. Bij de modernisering van het secundair onderwijs en de herziening van de eindtermen zal er rekening worden houden met deze resultaten. Het is ook belangrijk dat voldoende leraren wiskunde in het onderwijs instromen en ze voldoende ruimte en ondersteuning krijgen.
Vlaamse jongeren scoren in een Europese context goed voor wiskunde. Dat stelt ook de inspectie vast : over het algemeen is het wiskunde-onderwijs in Vlaanderen goed. De ambitie is om dat zo te houden.
De Vlaamse overheid legt eindtermen vast voor vakken. Het doel is dat leerlingen op het einde van het secundair onderwijs een bepaald niveau bereiken. De KU Leuven heeft onderzocht hoe het staat met de kennis van wiskunde op het einde van het secundair onderwijs. De peiling is uitgevoerd in de derde graad, meer bepaald in het laatste jaar van het secundair onderwijs in aso, tso en kso en staat los van de examens. Er werden drie sets van eindtermen getoetst : de eindtermen in het algemeen secundair onderwijs, de specifieke eindtermen in het algemeen secundair onderwijs voor de studierichtingen met nadruk op wiskunde en de eindtermen in het kunst- en technisch secundair onderwijs. De resultaten van de peiling worden vandaag op een colloquium toegelicht.
Eindtermen wiskunde in het algemeen secundair onderwijs
Voor vijf van de zes onderdelen eindtermen wiskunde in het aso (“reële functies”, “goniometrische functies”, “afgeleiden”, “problemen oplossen” en “statistiek”) bereikt maar de helft van de leerlingen de vereiste minimumdoelen (eindtermen). Enkel voor “exponentiële functies” doen de leerlingen het beduidend beter en behaalt 80 procent van de leerlingen het minimumniveau. Er zijn grote verschillen tussen de studierichtingen. Voornamelijk de leerlingen die het minimumpakket aan wiskunde volgen, 40% van de leerlingen in het aso, behaalt het vereiste niveau niet. Bij leerlingen die een studierichting met een pool wiskunde (bijvoorbeeld Wetenschappen-wiskunde of Latijn-wiskunde) volgen, zijn de resultaten doorgaans goed. Ook deze groep vertegenwoordigt ongeveer 40% van de leerlingen in aso. De leerlingen die acht wekelijkse lestijden wiskunde krijgen zijn de koplopers binnen deze studierichtingen. Leerlingen die een studierichting met een pool wetenschappen (bijvoorbeeld Latijn-wetenschappen of Economie-wetenschappen) volgen zonder pool wiskunde (20% van de leerlingen in het aso), presteren matig.
Specifieke eindtermen wiskunde in het algemeen secundair onderwijs
Specifieke eindtermen zijn doelen met betrekking tot de vaardigheden, de specifieke kennis, inzichten en attitudes waarover een leerling beschikt om hoger onderwijs aan te vatten. In deze peiling wiskunde gingen de onderzoekers ook na of leerlingen uit aso-studierichtingen met een pool wiskunde (bijvoorbeeld Grieks-wiskunde, Latijn-wiskunde, Wetenschappen-wiskunde, Moderne talen-wiskunde) over voldoende kennis, inzichten en vaardigheden beschikken om verder te studeren in het wetenschapsdomein van de wiskunde. Voor drie van de vier onderdelen (“algebra”, “statistiek, kansberekening en discrete wiskunde” en “analyse”) behaalt minder dan 40 procent van de leerlingen het minimumniveau. Enkel voor “ruimtemeetkunde” bedraagt dit percentage bijna 50 procent. Leerlingen met acht wekelijkse lestijden wiskunde doen het opnieuw beter, al blijft er ruimte voor verbetering.
Eindtermen wiskunde in het kunst- en technisch secundair onderwijs
In kso en tso worden de minimumdoelstellingen (eindtermen) bij een beperkte groep gerealiseerd : voor de drie toetsonderdelen (“functies met tabellen en grafieken”, “functies met algebra” en “statistiek”) variëren de percentages van leerlingen die over de lat van de eindtermen springen tussen 25 en 40 procent. Opnieuw blijken de prestatieverschillen samen te hangen met de studierichting : leerlingen in Industriële wetenschappen en Techniek-wetenschappen zijn koplopers. Andere studierichtingen zoals bijvoorbeeld Toerisme, Jeugd- en gehandicaptenzorg en Schoonheidsverzorging zetten veel zwakkere prestaties neer.
Jongens en wiskunde
Opvallend is dat bijna over de hele lijn een aanzienlijke kloof bestaat tussen jongens en meisjes in het behalen van de eindtermen, zowel in aso als in kso en tso. In kso en tso behalen dubbel zoveel jongens als meisjes de eindtermen. In aso treedt voor de eindtermen het grootste verschil op bij “problemen oplossen” (30%). Voor de specifieke eindtermen aso is het verschil kleiner, maar blijven de jongens beter presteren dan meisjes op de toetsen “ruimtemeetkunde” en “statistiek, kansberekening en discrete wiskunde”.
Wiskundeleraren
Uit de peiling blijkt dat wiskundeleraren met een masterdiploma in wiskunde vooral lesgeven aan leerlingen in studierichtingen met een pool wiskunde in het aso. Het aantal wiskundeleraren met een specifieke vorming op het vlak van vakdidactiek wiskunde is vrij laag en zal in de toekomst vermoedelijk nog afnemen, gezien de geringe instroom in het lerarenberoep van masters met een wiskunde-opleiding. De resultaten van de peiling in de studierichtingen van het aso zonder pool wiskunde en in het tso en kso geven aan dat deze leerlingen nood hebben aan leerkrachten die vakdidactisch onderlegd zijn in wiskunde. Voor het wiskundeonderwijs in aso-studierichtingen met een pool wiskunde wordt het een uitdaging om genoeg wiskundeleraren te vinden die vakinhoudelijk voldoende sterk staan.
De resultaten liggen in de lijn van de voorgaande peilingen wiskunde in de eerste en tweede graad en bevestigen de resultaten uit de recente screening van de studierichtingen in het secundair onderwijs.
Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits : “Het onderwijs wiskunde in Vlaanderen is over het algemeen goed. De resultaten van deze peiling geven aan dat er een verband is tussen het studiesucces in het hoger onderwijs en het aantal uren wiskunde dat leerlingen volgen. Positief is ook dat de studierichtingen Industriële wetenschappen en Techniek-wetenschappen het zeer goed doen. Deze peiling geeft wel duidelijk aan dat een te grote groep jongeren de vooropgestelde doelen voor het vak wiskunde niet haalt. Dat vraagt de nodige aandacht. Vandaag zijn cijfers bekend gemaakt, geen verklaringen. Samen met wetenschappers, het hoger onderwijs en het volledige werkveld zullen we zoeken naar verklaringen valt en welke aanpak in de toekomst nodig is om bij te sturen. Bij de modernisering van het secundair onderwijs en de herziening van de eindtermen zullen de resultaten van deze peiling meegenomen worden. Ten slotte is het belangrijk dat voldoende leraren met een specifieke vorming op het vlak van wiskunde in het onderwijs instromen.“
-
Toespraak minister colloquium peiling wiskunde.pdf (225.86 KB) "pdf" (226 kB) -
Presentatie resultaten peiling wiskunde.ppt (5.84 MB) "powerpoint" (5.84 MB)